Van 1,9 % van de totale loonmassa …
Al sinds het Generatiepact wordt aan werkgevers een norm opgelegd om werknemers voldoende opleiding te laten volgen. Het ging daarbij om een globale opleidingsinspanning voor werkgevers uit de privésector van minstens 1,9 % van de totale loonmassa van de ondernemingen samen. Sectoren die echter onvoldoende opleidingsinspanningen leverden, waren verplicht om een extra bijdrage te storten om initiatieven ten voordele van de risicogroepen te financieren. Het Grondwettelijk Hof oordeelde in 2014 al dat de regeling in strijd was met het grondwettelijk non-discriminatiebeginsel.
… naar gemiddeld 5 opleidingsdagen per jaar per VTE.
In het kader van werkbaar & wendbaar werk wordt de regeling nu hervormd in de richting van een nieuwe interprofessionele norm van gemiddeld vijf opleidingsdagen per voltijds equivalent en per jaar. Het gaat om een groeipad, waaruit niet automatisch een recht op 5 vormingsdagen voor een individuele werknemer voortvloeit.
Het principe moet verder worden uitgewerkt. Dat kan op de eerste plaats door de sectoren gebeuren rekening houdend met hun eigen specifieke behoeften. Ofwel sluiten de sectoren hiertoe een nieuwe CAO af, ofwel verlengen ze een bestaande CAO gesloten voor de jaren 2013-2014 of 2015-2016. Alternatief kunnen de opleidingsdagen worden toegekend in het kader van een individuele opleidingsrekening op ondernemingsniveau.
Wanneer een sector een nieuwe CAO sluit, dan moet deze een initiële inspanning opnemen van minstens gemiddeld twee dagen opleiding per voltijdse equivalent. Wanneer een sector een bestaande CAO verlengt, dan moet een opleidingsinspanning worden gegarandeerd die minstens gelijk is aan de bestaande opleidingsinspanning in de bedrijfstak, uitgedrukt in dagen. Verder bepaalt de sector (in beide opties) een groeipad dat aangeeft in welke mate het aantal opleidingsdagen wordt verhoogd om de interprofessionele norm van gemiddeld vijf opleidingsdagen per jaar te bereiken. De CAO moet worden neergelegd uiterlijk op 30 november 2017 (onder voorbehoud).
De modaliteiten voor de alternatieve toepassing van een individuele opleidingsrekening in de onderneming moeten nog bij Koninklijk Besluit worden vastgesteld. Het opleidingskrediet kan ook in dat geval niet lager zijn dan een equivalent van 2 opleidingsdagen per VTE en moet ook in een groeipad voorzien.
Uitzonderingen
Het toepassingsgebied van de regeling is net als vroeger grotendeels beperkt tot de privésector en geldt concreet voor ondernemingen die onder de CAO-wet vallen. De regeling geldt niet voor werkgevers die minder dan 10 werknemers tewerkstellen. Bij Koninklijk Besluit wordt er een afwijkende regeling uitgewerkt voor (grotere) KMO ’s, afgestemd op het meer informele karakter van opleidingen in dit soort van ondernemingen.
Aanvullende regeling
Wanneer de sector geen actie onderneemt en er in de onderneming geen opleidingsrekening wordt gevoed, dan houdt de wet een aanvullende regeling in. De norm ligt in dat geval op gemiddeld 2 opleidingsdagen per jaar per voltijds equivalent vanaf 1 januari 2017. Ten vroegste vanaf 1 januari 2019 kan dit aantal dagen worden herzien.
Hoe gaat u aan de slag met de nieuwe spelregels?
- Wanneer u minder dan 10 werknemers tewerkstelt, valt u buiten de verplichtingen van deze reglementering. Op termijn komt er mogelijks een aparte regelgeving op maat van kleinere ondernemingen.
- Maar ook wanneer u 10 werknemers of meer tewerkstelt, hoeft u voorlopig geen actie te ondernemen. Uw sector krijgt tot 30 november 2017 de tijd om een nieuwe CAO vormingsinspanningen af te sluiten (of om een bestaande CAO hierover te verlengen). Ook als u zou overwegen om gebruik te maken van een individuele opleidingsrekening in de onderneming moet u wachten op een Koninklijk Besluit dat de concrete regels hierrond vaststelt.