Eind 2021 bereikte de regering een akkoord over het nieuwe en definitieve kader voor verenigingswerk. De nieuwe regeling is in voege getreden op 1 januari 2022. Een wet gepubliceerd op 31 maart 2022 geeft dit kader verder vorm.
De nieuwe regeling is onder meer van toepassing op de erkende organisaties die socio-culturele vorming en/of sportinitiatie en/of sportactiviteiten verstrekken en de erkende organisaties in de amateurkunstensector, en dat voor de inzet van onder meer animatoren, sporttrainers en (kunst)technische begeleiders en lesgevers. Ze steunt op de zogenoemde “artikel 17” of “25 dagen” regel uit de socio-culturele sector.
Urencontingent vrij van RSZ-bijdragen
Op het vlak van de sociale bijdragen bracht een Koninklijk Besluit van 17 december 2021 al duidelijkheid over het urencontingent.
De verenigingswerker mag op jaarbasis 300 uren bij één of meer werkgevers in de socio-culturele sector en 450 uren bij één of meer werkgevers in de sportsector aan de slag. Het plafond voor alle activiteiten samen is steeds beperkt tot 450 uren per jaar.
Daarnaast geldt er een limiet op het aantal uren per kwartaal van 150 uren in de sportsector, en 100 uren in de socio-culturele sector. In het derde kwartaal moet een hoger maximum van 285 uren, resp. 190 uren nageleefd worden, aangezien in de zomermaanden de betrokken organisaties de grootste nood hebben aan dit soort werknemers.
Wil je de betrokkene toch meer laten werken, dan kan dat als gewone werknemer. Maar let wel, het jaar nadien is dan geen verenigingswerk meer mogelijk, aangezien je geen arbeidsovereenkomst verenigingswerk kan sluiten met iemand die in de 12 voorgaande maanden voor jou werkte als gewone werknemer of als uitzendkracht.
Het is daarnaast mogelijk voor een jongere om zowel als student te werken voor een van de betrokken organisaties als in de hoedanigheid van verenigingswerker. Deze persoon kan maximaal 190 uren werken als verenigingswerker bovenop de 475 uren als student. Gaat hij er toch over, dan worden de te veel gepresteerde uren ingehouden op het studentencontingent.
Binnen deze maxima ben je als organisatie geen sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd. Ook de werknemer zelf moet geen bijdragen betalen. Er moet daarom geen DmfA-aangifte gebeuren.
Stel je als werkgever enkel niet onderworpen verenigingswerkers tewerk, dan zal je je toch moeten identificeren bij de RSZ. De online toepassing WIDE om dit te doen, werd inmiddels aangepast.
Dimona-aangifte in uren
Wat wel moet gebeuren, is een tijdige Dimona-aangifte in uren en dit kwartaal per kwartaal. Je kan de aangifte voor een bepaald kwartaal ten vroegste 15 dagen voor de start van het kwartaal doen. In de aangifte vermeld je het aantal uren dat de betrokkene voor jou zal werken dat kwartaal. Je geeft dus geen dagen, noch begin- en einduren mee. Door de ommeslag naar een urencontingent zijn drie nieuwe werknemerstypes gecreëerd waarvoor de aangifte mogelijk wordt vanaf 7 april 2022:
- Dimona O17 voor socio-culturele sectoren met een jaarlijks contingent van 300 uren en een kwartaalcontingent van 100 uren voor het 1e, 2e en 4e kwartaal en 190 uren voor het 3e kwartaal;
- Dimona S17 voor de sportsector met een jaarlijks contingent van 450 uren en een kwartaalcontingent van 150 uren voor het 1e, 2e en 4e kwartaal en 285 uren voor het 3e kwartaal;
- Dimona T17 voor de artikel 17-activiteiten bij RTBF, VRT en BRF, waarvoor een jaarlijks contingent van 25 dagen blijft gelden. De gepresteerde dagen worden aan 8 uren per dag ingehouden op het urencontingent dat voor de andere activiteiten geldt.
De verenigingswerker zal ook steeds het contingent en de nog toegestane uren in elke sector kunnen raadplegen via een nieuwe toepassing op de website www.verenigingswerk.be die ook op 7 april 2022 gelanceerd wordt.
Deed je de voorbije maanden nog een aangifte A17 in dagen op basis van de oude regels, dan moet je die na 7 april 2022 annuleren en opnieuw doen in uren met het type O17, S17 of T17 (wel in dagen). Ook prestaties die plaatsvonden de voorbije maanden maar die nog niet gemeld werden in Dimona omdat de nodige aanpassingen nog niet waren gebeurd, moet je na die datum zo snel mogelijk rechtzetten.
Toepasselijkheid van de arbeidswetgeving, met uitzonderingen
Met je verenigingswerker(s) moet je een arbeidsovereenkomst sluiten. De regels van het arbeidsrecht, met inbegrip van het welzijnsrecht en de arbeidsongevallenwetgeving, zijn van toepassing. Alle sectorale CAO’s, zoals de loon- en arbeidsvoorwaarden, zijn van toepassing op de tewerkstelling.
Omwille van het bijzondere karakter van het verenigingswerk, gelden er wel verschillende afwijkingen:
- geen recht op gewaarborgd loon bij ziekte of ongeval (tenzij een CAO daarin zou voorzien);
- geen opleidingsrecht;
- geen recht op loontoeslagen voor avond-, nacht- en zondagsarbeid.;
de tewerkstelling op dagbasis mag minder dan 3 uren bedragen, en de tewerkstelling op weekbasis mag bij deeltijdse tewerkstelling minder dan 1/3e van een voltijdse tewerkstelling bedragen.
De arbeidsovereenkomst kan worden beëindigd op basis van afwijkende opzeggingstermijnen die in de arbeidsovereenkomst moeten worden vermeld. Zo kan een arbeidsovereenkomst bepaalde duur opgezegd worden met een verkorte opzegtermijn van 14 dagen wanneer de overeenkomst is gesloten voor minder dan zes maanden, en van één maand indien de overeenkomst is gesloten voor een duur van minstens zes maanden.
Voor een verenigingswerkers bestaat een vrijstelling voor het bijhouden van bepaalde sociale documenten zoals de individuele rekening.
Fiscale behandeling
In eerste instantie zullen de inkomsten uit het verenigingswerk beschouwd worden als ‘diverse inkomsten’. Deze inkomsten zijn onderworpen aan een (afzonderlijk) belastingtarief van 20%, na aftrek van 50% forfaitaire kosten.
Dit geldt zolang:
- de inkomsten uit het verenigingswerk niet meer bedragen dan 6.540 euro (voor het inkomstenjaar 2022). Indien de verenigingswerker ook nog actief is binnen het stelsel van de deeleconomie, moeten de inkomsten die hij daaruit verkrijgt samengeteld worden met de inkomsten uit het verenigingswerk om dit grensbedrag na te gaan. Het grensbedrag geldt niet op sociaal vlak. Wordt deze grens overschreden, dan wil dat dus niet zeggen dat er sociale zekerheidsbijdragen betaald moeten worden.
- het toegelaten aantal uren (per kwartaal of per jaar) niet overschreden wordt.
Wordt een van beide grenzen overschreden, dan worden de inkomsten toch vermoed beroepsinkomsten te zijn en zijn ze onderworpen aan de klassieke belastingtarieven.
De inkomsten uit verenigingswerk worden tot een bedrag van 2.910 euro (inkomstenjaar 2022) niet in aanmerking genomen om na te gaan of een kind niet te veel bestaansmiddelen heeft om nog ten laste te kunnen zijn. Deze uitsluiting is dezelfde als geldt voor inkomsten uit (klassieke) studentenarbeid.
De fiscale behandeling van het verenigingswerk werd voorlopig enkel goedgekeurd door de commissie Financiën in het parlement. Na goedkeuring in de plenaire vergadering volgt dan de publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Bronnen:
- Koninklijk besluit van 23 december 2021 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 30 december 2021;
- Wet van 17 maart 2022 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 31 maart 2022;
- Wetsontwerp tot regeling van het fiscaal stelsel van de beloningen voor verenigingsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, nr. 55/2569.